Studenten Klinische Psychologie aan de Universiteit Utrecht werken in het kader van een afstudeeronderzoek mee aan een wetenschappelijk onderzoek naar de emotionele gevolgen voor kinderen en jongeren die een dierbare zijn verloren.

Jeugdigen die een verlies meemaken, kunnen zich vaak gedurende een lange tijd depressief, angstig of boos voelen. We weten nog niet veel over hoe we deze problemen bij deze groep snel kunnen herkennen en hoe deze in stand kunnen worden gehouden. Dit kan ervoor zorgen dat een kind op latere leeftijd last houdt van klachten.

Onlangs is een onderzoek opgestart genaamd ‘TrafVic Kids’, waarin een instrument ontwikkeld wordt voor gebruik in de klinische praktijk, waarmee aanhoudende rouwklachten, die het dagelijks leven van kinderen lastig maken, gesignaleerd kunnen worden. Ook houden we ons in het onderzoek bezig met de vraag in hoeverre de aanhoudende rouwklachten van ouders of verzorgers van invloed is op de problemen die kinderen kunnen ervaren. Het onderzoek is erop gericht om uiteindelijk jeugdigen op tijd passende hulp te kunnen bieden, zodat ze niet onnodig blijven rondlopen met problemen.

De studenten zijn momenteel bezig met het werven van deelnemers voor het onderzoek en hebben ons medium gevraagd het onderwerp onder de aandacht te brengen. Voor het onderzoek zijn de studenten op zoek naar kinderen en jongeren van 8 tot en met 18 jaar en een ouder/verzorger die een verlies hebben meegemaakt. Deze jeugdigen kunnen meedoen aan het onderzoek wanneer zij ten minste 6 maanden geleden een dierbare zijn verloren.

Wil je meer informatie over het onderzoek, dan kunt u alles vinden op de website: www.trafvickids.nl of je neemt gewoon contact op met Iris van Dijk (promovenda op het onderzoeksproject TrafVic Kids en begeleider van het afstudeeronderzoek): via: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. of bellen naar 06-18689006. Het onderzoek wordt geleid door mevr. Iris van Dijk, MSc, dhr. prof. dr. Paul Boelen, dhr. prof. dr. Jos de Keijser, en mevr. dr. Lonneke Lenferink van de Universiteit Utrecht en Rijksuniversiteit Groningen.