Rouwen is woorden vinden voor onszelf, voor elkaar, voor een ingrijpende ervaring die onverwoordbaar is.

Toch hebben we woorden nodig, om te horen, te lezen, uit te spreken, in ons te laten resoneren, woorden om lief te hebben of te haten. Woorden kunnen troosten, betekenis geven, helpen (her)ordenen, (her)schikken, begrijpen, verklaren of uitdrukken dat het leven en de dood ongrijpbaar en onverklaarbaar zijn. Dat het leven is wat het is. ‘Dit is het’, meer is er niet.

Woorden hebben meerdere betekenislagen, verschillende gezichtshoeken. Door woorden kunnen we ons erkend en herkend voelen in een ervaring die zo uniek en ingrijpend is. Ze behoeden ons ervoor dat we gek worden. Woorden kunnen echter ook kwetsen en verwonden, onverstaanbaar zijn, hoewel we dezelfde taal spreken, ons onrustig maken en gespannen, ons het gevoel geven dat we niet normaal zijn. In woorden zitten soms ook impliciet en expliciet boodschappen, normen, waarden vervat. Rouwen doen we immers altijd in een cultuur, in de taal van onze cultuur. Die bepaalt dus mee hoe we verlies ervaren en hoe we er uitdrukking aan geven. Onze cultuur, onze rouwtaal is heel erg normerend en laat rouwenden weinig ruimte om te rouwen, om te spreken over verlies op een wijze die bij hen past.

Onze cultuur is streng voor de rouwende of het slachtoffer van een traumatische verlieservaring. Je moet steeds gecorrigeerd worden. Het is te lang of te kort, te hevig of te onderkoeld, te veel of te weinig, te zwart of te wit. Het is nooit goed. Maar vooral kan onze cultuur moeilijk met pijn omgaan, met ondraaglijk lijden omwille van verlieservaringen of trauma’s. Dit moet zo vlug mogelijk verwerkt, opgelost, afgewerkt, losgelaten, aanvaard etc. worden. Misschien moeten we verlies niet verwerken maar bewerkt verlies ons!

Johan Maes, ‘Gehavend’, Witsand Uitgevers, 2015